Een nieuwe golf van duurzame energiecoöperaties
Energietransitie van onderop
Een geslaagde energietransitie begint van onderop. Lokale energie-initiatieven, meestal in de vorm van coöperaties, brengen verbinding en daarmee draagvlak. Dat mantra komt telkens weer terug in discussies rondom de regionale energiestrategieën. Maar is dat wel zo? Zijn lokale initiatieven de sleutel tot succes? En kan de overheid dan rustig achterover leunen? Siward Zomer van de belangenvereniging voor energiecoöperaties ODE Decentraal en Beau Warbroek, promovendus aan de Universiteit Twente, laten er hun licht over schijnen.
Energiecoöperaties hebben hun sporen verdiend, vindt Siward Zomer. “De eerste coöperaties, meestal georganiseerd rond een dorpswindmolen, deden dit uit idealisme. Met een oorsprong uit de milieubeweging of de anti-kernenergieacties. De oudste coöperatie, Noorderwind, bestaat al dertig jaar. Eind vorige eeuw ontstonden er ook meer commerciële initiatieven voor windenergie. Het was de tijd van liberalisering en marktpartijen zagen dat er geld mee te verdienen viel. Zo leek het tenminste, want uit onderzoek van Bosch en Van Rijn blijkt dat 2 op de 10 windparken zijn vastgelopen.”
Geen stap verder
Zo halen we de in 2013 afgesproken 6000 megawatt aan wind op land dus niet, stelt Zomer. “De windtransitie is heel technologisch en financieel aangevlogen. Een lineair proces van grondaankoop naar vergunning. Daaromheen ontstaat geroezemoes van tegenstanders. Een projectontwikkelaar denkt vanuit vergunningen, procedures en financiën. Ze doen ongetwijfeld pogingen om omwonenden te betrekken, maar vaak pas als de grondpositie redelijk veilig is. Het informeren begint pas halverwege het proces. Dan worden mensen boos omdat ze overvallen worden. Als je alleen maar focust op de plek en je organiseert je belangenveld niet, dan kom je geen stap verder.”
Mensen realiseren zich dat er iets niet goed gaat; ze gaan het gewoon zelf doen.
Zomer heeft meer vertrouwen in de nieuwe golf van duurzame energiecoöperaties van de laatste jaren. “Mensen realiseren zich dat er iets niet goed gaat. Op heel veel vlakken: zorg, voedsel en ook de energiemarkt. Ze gaan het gewoon zelf doen. Burgers organiseren zich als een marktpartij, maar wel als een bedrijf voor de gemeenschap. En dan komen ze al snel uit bij een coöperatie. Dat is binnen de Nederlandse wetgeving de beste juridische entiteit als je een bedrijf wilt organiseren met veel zeggenschap voor de leden.”
Energiecoöperaties zijn georganiseerd rondom 7 coöperatieve principes:
- Vrijwillig en open lidmaatschap
- Democratische controle door de leden
- Economische participatie door de leden
- Autonomie en onafhankelijkheid
- Onderwijs, vorming en informatieverstrekking
- Samenwerking tussen coöperaties
- Aandacht voor de gemeenschap
Deze coöperatieve principes uit 1937 zijn in 1995 geactualiseerd door de International Co-operative Alliance
Oude en nieuwe energiecoöperaties hebben zich verenigd in belangenvereniging ODE Decentraal, die op haar beurt weer initiatiefnemer was voor REScoopNL, een projectbureau voor duurzame energie. “Veel nieuwe coöperaties worstelen met gebrek aan kennis en kapitaal”, zegt Zomer. “Terwijl de oude coöperaties zwemmen in het geld want die hadden geen nieuwe projecten; de markt was ze telkens voor. Maar ze hebben wel kennis van windmolens. Dat hebben we bij elkaar gebracht.”
Uitermate wenselijk
Ook Beau Warbroek ziet het nut van lokale energie-initiatieven om de energietransitie voor elkaar te krijgen. “Vanuit de duurzaamheidsdoelstellingen zijn burgerinitiatieven uitermate wenselijk. Het gaat om gedragsverandering van mensen en daarin heeft je buurman meer invloed dan een wethouder. Als je bij de buren zonnepanelen op zijn dak ziet, ga je toch eens vragen wat dat oplevert. De verbinding van mensen met elkaar is dichter en hechter. In die zin liggen er zeker enorme kansen.”
Leunen op vrijwilligers is niet toekomstbestendig.
Toch kijkt de bestuurskundige kritisch naar de romantisering van de beweging van onderop. “Je moet het niet té rooskleurig zien. Ik zet vraagtekens bij de representativiteit. De beweging is vrij homogeen; initiatiefnemers zijn vaak hoogopgeleide, gepensioneerde, grijze, witte mannen. Ze willen iets voor hun dorp of wijk doen, maar soms hebben ze maar een paar procent van de bewoners achter zich. Als een gemeente besluit om zo’n initiatief te ondersteunen, is het dan daadwerkelijk breed gedragen?”
Daarnaast heeft hij zorgen over de wankelheid van sommige energiecoöperaties. “Vaak dragen enkele actieve vrijwilligers het initiatief. Wat betekent dat voor de professionaliteit en de betrouwbaarheid van de sector? Leunen op vrijwilligers is niet toekomstbestendig.”
Stugge overheid
Ook op sommige lokale overheden heeft Warbroek wel wat aan te merken. “Burgerinitiatieven krijgen te maken met een stugge overheid die niet is ingericht op actie van onderaf. De overheid is traditioneel georganiseerd naar beleidsvelden, terwijl duurzaamheid een combinatie is van verschillende terreinen. Naast die verkokering is de overheid nog steeds erg top-down georiënteerd. Bij de implementatie van beleid hebben ambtenaren bovendien erg veel ruimte, waardoor het van de persoon kan afhangen of een initiatief wordt ondersteund. Dat botst met het gelijkheidsbeginsel: gelijke monniken, gelijke kappen.”
Er zijn ook voorbeelden van gemeenten die al goed op weg zijn, zoals Súdwest-Fryslân. “Deze gemeente heeft op basis van de uitgangspunten van Mienskipsenergie eisen voor lokale binding vertaald in heldere criteria. Niet alleen ruimtelijke maar ook procedurele, zoals betrokkenheid, rendement en zeggenschap. Als daaraan is voldaan weet je zeker dat de gemeenschap erbij is betrokken via een eerlijk proces.”
Warbroek is al een eind op streek met zijn promotieonderzoek dat zich toespitst op lokale energie-initiatieven in Friesland. Dit onderzoek maakt deel uit van een programma gefinancierd door de provincie. Hij wil antwoord vinden op de vraag waarom sommige lokale energie-initiatieven beter lopen dan andere en wat overheden kunnen doen om die beweging te ondersteunen en te versnellen. Innovatie van beleid en van samenwerkingsvormen is noodzakelijk, stelt hij. En daarvoor zijn twee vormen, met alle smaken daar tussenin: een faciliterende overheid en een richtinggevende overheid. Faciliterend betekent dat de overheid energie-initiatieven in staat stelt om capaciteit op te bouwen. Met opstartsubsidies, maar vooral met kennis en expertise, doorverwijzing via het netwerk en inzet van communicatiekanalen. Een richtinggevende overheid geeft meer sturing op basis van strategische keuzes. Dat kan overigens prima met bestaande instrumenten, bijvoorbeeld verlaging van gemeentelijke leges voor duurzame projecten.
De vernieuwing is nog incidenteel en hap snap.
Als voorbeeld van vernieuwing waarbij de overheid zowel faciliterend als richtinggevend is, noemt Warbroek de provinciale financiering van Energiewerkplaats Friesland. Deze samenwerking van Doarpswurk, de Friese Milieu Federatie en Ús Koöperaasje ondersteunt duurzame initiatieven. “Het innovatieve eraan is dat bestaande semi-overheidsorganisaties voor een nieuw doel worden ingezet. Dat is dus institutionele adaptatie met bestaande middelen. Toch is de vernieuwing nog incidenteel en hap snap. De Energiewerkplaats kreeg twee keer een programmasubsidie en daarna mag dat niet meer. Een werkgroep gaat nadenken hoe dit na 2018 een andere vorm kan krijgen.”
Ruimte én richting
Lokale overheden zoeken een veilige en toch stimulerende manier om de energietransitie in te vullen. “Lokale initiatieven sluiten niet altijd aan bij ons representatieve systeem”, stelt Warbroek. “En daarvoor zijn ambtenaren huiverig. Ze zijn bang dat het hek van de dam gaat als ze één burgerinitiatief toestemming geven voor bijvoorbeeld een zonneweide. Dan moet de overheid duidelijke randvoorwaarden stellen. Want laten we eerlijk zijn, burgerinitiatieven dienen het doel van hun leden, hun klanten en niet per definitie het publiek belang. De uitdaging ligt erin om actief burgerschap ruimte te geven én richting door randvoorwaarden te stellen.”
Als je echt zeggenschap wilt hebben, moet je mee-ontwikkelen.
Siward Zomer is enthousiast over Windpark Zeewolde. Oorspronkelijk een initiatief van enkele agrariërs die een lucratieve windmolen op hun erf – met een opbrengst van zo”n 30.000 euro per jaar – wilden vernieuwen. Zij kregen van provincie Flevoland en het ministerie van EZ als boodschap mee dat ze een gezamenlijk plan moesten maken met alle grondeigenaren en eigenaren van een bestaande molen. Een burgercoöperatie met leden uit Zeewolde en Almere kocht een molen in het gebied en kon zo ook lid worden van de ontwikkelvereniging.
Zomer: “Als je echt zeggenschap wilt hebben, moet je mee-ontwikkelen. Anders sta je aan de zijlijn. Door de eis van één plan stimuleert de overheid samenwerking in plaats van concurrentie. Met simpele kaders breng je een heel andere dynamiek in de projectontwikkeling. Alle partijen moeten er samen uitkomen en zo kom je tot het meest optimale plan voor een gebied. Een door de meerderheid gedragen plan. Er zal altijd een minderheid tegen blijven. Dan heb je de harde hand van de staat nodig om diegene te laten conformeren. Het publieke belang gaat soms boven het private belang.”
Professionalisering
Ondersteuning vanuit de overheid is nodig en mogelijk, vindt Warbroek. “Energiecoöperaties en andere lokale burgerinitiatieven kunnen bijdragen aan de energiedoelstellingen die in Parijs zijn ondertekend. Maar dan moet je ze als overheid wel beter faciliteren en richting geven. Zo houd je als overheid controle op het publieke belang. Tegelijkertijd mag je eisen stellen aan de professionaliteit van de organisaties, zodat het toekomstbestendiger wordt. Overheden kunnen een rol spelen om die professionaliteit te ontwikkelen.”
Zomer hoort regelmatig het verwijt dat energiecoöperaties niet professioneel genoeg zijn. “Maar als je serieus bent met de keuze voor energietransitie van onderop, dan moet je de organisatie daarin ondersteunen. Dat kan op allerlei manieren: met ontwikkelfondsen, koepelondersteuning en door mensen aan te sporen om in het bestuur van een ingeslapen coöperatie te gaan zitten.” Hij is optimistisch: “Overheden realiseren zich eindelijk dat energiecoöperaties nodig zijn. Eerst waren ze leuk en knuffelig, nu zijn ze écht nodig. Met die ondersteuning komt het dan ook wel goed.”
Regionale energiestrategieën
In de deal regionale energiestrategieën werken zeven pilotregio’s aan een langetermijnstrategie met een stappenplan voor de kortere termijn om uiterlijk in 2050 energieneutraal te zijn. De strategie wordt opgesteld met en door ondernemers, bewoners, overheden en kennisorganisaties in de regio.
De deal regionale energiestrategieën is een samenwerking van de ministeries van Economische Zaken, Infrastructuur en Milieu, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Vereniging Nederlandse Gemeenten, de Unie van Waterschappen en het Interprovinciaal Overleg.
De deelnemende pilotregio’s zijn: West-Brabant, Hart van Brabant, Midden-Holland, Fryslân, Drechtsteden, Noord Veluwe en Metropoolregio Eindhoven.
Bron: Regionale Energiestrategieën