Jetten kiest voor warmte-infrastructuur in publieke handen
Minister Jetten heeft besloten dat warmtenetten in publiek handen moeten komen. In dit artikel lees je de belangrijkste onderdelen in de nieuwe wet die te maken hebben met de marktordening.
Minimaal 50% publiek eigendom
In de nieuwe Warmtewet kunnen gemeenten alleen warmtebedrijven voor een nieuw warmtekavel aanwijzen waarbij
- de infrastructuur in handen is van een of meerdere publieke partijen, of
- waarbij een of meerdere publieke partijen door een meerderheidsaandeel in het warmtebedrijf doorslaggevende zeggenschap hebben over de infrastructuur.
De belangrijkste reden voor dit besluit is dat hij hecht aan een wetsvoorstel dat wordt gedragen door de gemeenten, die in de wet worden aangewezen als primair sturende partij om de lokale warmtetransitie te realiseren. De gemeenten zijn voorstander van publiek eigenaarschap van de infrastructuur, mede omdat dit bijdraagt aan het draagvlak bij de burger voor de overstap naar collectieve warmte. De provincies en de publieke netwerkbedrijven onderschrijven deze voorkeur.
De rol van warmtebedrijven
De bestaande warmtebedrijven Eneco, Vattenfall en Ennatuurlijk vinden dat de stap naar publiek eigenaarschap van de infrastructuur verder gaat dan nodig voor de publieke doelen en achten het aannemelijk dat private investeringen zullen terugvallen. Zij verwachten dat de hoge ambities om in 2030 500.000 nieuwe warmtenet-aansluitingen in de bestaande bouw te realiseren en in 2050 circa 2,6 miljoen niet worden gehaald.
Private warmtebedrijven kunnen wel als warmteleveringsbedrijf actief zijn in een warmte joint-venture met een warmtenetbedrijf dat in publieke handen is. Ook kunnen private warmtebedrijven als minderheidsaandeelhouders deelnemen aan een warmtebedrijf. Verder kunnen private partijen ook actief blijven als warmteproducent en kunnen zij werkzaamheden uitvoeren voor een door de gemeente aan te wijzen warmtebedrijf. Bovendien wordt in het wetsvoorstel opgenomen dat voor de infrastructuur van kleine collectieve warmtesystemen met minder dan 1500 aansluitingen niet de eis geldt dat de infrastructuur in handen van een publieke partij moet komen te liggen. Hierdoor is het voor private warmtebedrijven wel mogelijk om kleine collectieve warmtesystemen aan te leggen en te exploiteren.
Ingroeiperiode voor publieke realisatiekracht
De minister geeft aan dat het tijd zal kosten om de benodigde publieke realisatiekracht op te bouwen en dat hij daarom kiest voor een ingroeiperiode van 7 jaar op te nemen. Gedurende deze ingroeiperiode kunnen gemeenten nog warmtebedrijven aanwijzen die niet voldoen aan de vereisten van infrastructuur in publieke handen. Voorwaarde wordt dat dit alleen mogelijk is als er geen voldoende gekwalificeerd warmtebedrijf met infrastructuur in publieke handen beschikbaar is om aangewezen te worden. Bovendien gaat het hier om een tijdelijke uitzondering die uitsluitend geldt gedurende de ingroeiperiode van 7 jaar.
De ingroeiperiode moet worden benut om de benodigde publieke realisatiekracht in voldoende mate uit te bouwen. Daarbij gaat het enerzijds om het publieke organisatievermogen (bestuurlijk bij overheden en operationeel bij publieke bedrijven) en anderzijds om extra publieke middelen beschikbaar moeten komen om de investeringsopgave tot 2030 te dekken.
Wat betekent dit voor coöperaties?
Het besluit heeft ook grote gevolgen voor bewonerscoöperaties die een warmtenet aan willen leggen met meer dan 1.500 aansluitingen. Ook dit kan alleen als een publieke partij doorslaggevende zeggenschap heeft over de infrastructuur. Mogelijk biedt de aanpak in Terheijden op dit punt een goede oplossing. Lees hier verder over hoe de gemeente en coöperatie daar samenwerken.
Lees de hele kamerbrief op de website van de Tweede Kamer.